Jacques Romain Georges Brel was een Belgische zanger, componist en tekstschrijver die in de vroege jaren zestig uitgroeide tot een internationale vedette. Na zijn afscheid van het podium in 1967 was hij actief als filmacteur en -regisseur. Tijdens het belangrijkste deel van zijn carrière werkte hij samen met de componisten François Rauber en Gérard Jouannest.
De in Brussel wonende Brel beschouwde zichzelf als Franstalige Vlaming. Hij zong voornamelijk in het Frans en nam enkele Nederlandse versies van zijn chansons op, meestal door Ernst van Altena vertaald. Vanwege zijn kritische, vaak spottende, teksten over de Vlaamse Beweging en het leven onder de vleugels van de rooms-katholieke Kerk was Brel onder Vlamingen omstreden. Hij schreef echter ook diverse lofzangen op het Vlaamse land en het vrouwelijk deel van zijn bewoners.
Vele artiesten hebben Brel-chansons uitgevoerd of opgenomen: Will Ferdy, Liesbeth List, Johan Verminnen, Herman van Veen, Jeroen Willems en Patrick Riguelle. In het Engelse taalgebied zorgden met name vertaler Rod McKuen en de zangers Scott Walker, Terry Jacks en David Bowie voor Brels bekendheid. Van "If You Go Away" (de Engelse bewerking van "Ne me quitte pas") bestaan talloze versies, waarvan die van Dusty Springfield, Neil Diamond en Frank Sinatra de bekendste zijn.
Brel groeide op in een burgerlijk milieu. Aanvankelijk wees alles erop dat hij zijn vader zou opvolgen als fabrieksdirecteur. Na het verlaten van de middelbare school werkte hij vier jaar lang bij de kartonfabriek "Vanneste & Brel" waarin zijn vader medevennoot was. Bij de humanistisch-Katholieke jeugdbeweging "Franche Cordée" legde hij zich ondertussen toe op zang en toneelspel.
Ondertussen schreef Brel liedjes en gedichten. In 1952 begon hij onder de hoede van Angèle Guller aan een carrière als chansonnier. Hij trad op in haar radioprogramma, gaf optredens en maakte in 1953 een 78-toerenplaat met de brave liedjes "La Foire" en "Il y a". Een jaar later werd het duidelijk dat Brel geen fabrieksdirecteur zou worden maar chansonnier. Hij vertrok naar Parijs waar hij met wisselend succes zijn werk aan de man bracht. Hij liet zijn visitekaartje achter bij de Franstalige radio in de vaste veronderstelling dat die zijn liedjes zal promoten. Maar dat gebeurt niet omdat de liedjes van Brel er niet aanspreken. Wie wel ontroerd wordt door het werk van Brel is Jef Claessen van Omroep Limburg. Hij haalt Brel naar Hasselt en laat hem in diverse uitzendingen live zingen. Zijn Vlaamse entree is gemaakt en in augustus 1953 was Jacques Brel voor het eerst op de radio te horen, dankzij Jef Claessen. Zijn plaat trok de aandacht van Jacques Canetti. Deze liet hem een paar keer in zijn cabaret "Les Trois Baudets" optreden.
Brels verrichtingen werden met wisselend enthousiasme ontvangen maar waren succesvol genoeg om in 1954 zijn gezin over te laten komen. In datzelfde jaar ontmoette hij Georges Pasquier ("Jojo") die zijn boezemvriend zou blijven. Uit dezelfde periode stammen de eerste contacten met pianist/arrangeur/orkestleider François Rauber en pianist Gérard Jouannest die Brel tijdens de rest van zijn muzikale carrière terzijde zouden staan. Rauber verzorgde de muzikale omlijsting op Brels platen terwijl Jouannest de vaste begeleider op het podium was. Beiden staan te boek als co-auteur van diverse chansons. Later voegde accordeonist Jean Corti zich bij deze kern van Brel-begeleiders.
In 1955 stond Brel aan de vooravond van zijn doorbraak. In de Brusselse "Ancienne Belgique" verzorgde hij een week het voorprogramma van Bobbejaan Schoepen.
In 1956 beleefde Brel zijn doorbraak met de plaat "Quand on n'a que l'Amour". Brel was vanaf dat moment erkend als artiest. Dat de kwaliteit van zijn gezinsleven er intussen niet op vooruit ging, bleek toen Miche in 1958 besloot om met de kinderen weer in Brussel te gaan wonen. Miche en Jacques leidden van dan af gescheiden levens maar de relatie werd nooit definitief verbroken. Jacques bleef kostwinner en speelde incidenteel de rol van huisvader. Dat hij er vele minnaressen op nahield, was een publiek geheim.
Vanaf de late jaren vijftig werd het werk van Brel grimmiger. Tijdgenoten meldden dat het vooral Jojo was die Jacques inspireerde om zijn katholiek-humanistische levensvisie te verruilen voor een wereldbeeld waarin de mens in de eerste plaats een strijder is. Gekoppeld aan de muzikale vakkunst van Jouannest en Rauber leverde dit een vernieuwde Jacques Brel op: in "Les Flamandes" uit 1959 trekt hij van leer tegen de hypocriete burgerlijke moraal die hij uit zijn jeugd kende; in "Ne Me Quitte Pas" (1959) lijkt de liefde meer pijn dan goed te doen en "La Mort" (1960) is het eerste uit een reeks Brel-chansons over de dood. Het zijn drie thema's die vanaf dat moment voortdurend opduiken in Brels teksten. Hij verwierf een serieuzer, literair imago en joeg luisteraars tegen zich in het harnas die het zoetsappige "Quand on n'a que l'Amour" misschien wel konden waarderen. Het succes was er niet minder om. In de periode tot 1967 leidde Brel een hectisch bestaan waarin het niveau van zijn liedjes en optredens onveranderd hoog bleef. Tijdens zijn concerten verschoof het accent: was Brel aanvankelijk een cabareteske hofnar die af en toe een gevoelig liedje zong, naarmate de jaren vorderden speelde hij de rol van gedoemd dichter, die op het podium zijn persoonlijke pijn voor het voetlicht bracht. De intense manier waarop hij zijn chansons de zaal in spuugde, oogstte zelfs bewondering in landen waar de Franse taal traditioneel een onneembare hindernis vormt: in 1965 trad Brel op in Moskou en in de Carnegie Hall in New York.
In interviews, waar hij zich aanvankelijk met beleefde grapjes vanaf maakte, gaf Brel zich in de loop van de tijd steeds vaker over aan tobberig gefilosofeer over zijn door de volwassenen geroofde jeugd en de waarde van het najagen van dromen. Dergelijke ontboezemingen werden meestal snel gevolgd door een relativerend grapje want, hield Brel vol, het leven is uiteindelijk oninteressant en niet serieus te nemen.
Naast een intens tourschema van gemiddeld 300 optredens per jaar hield Brel er al die jaren een intens drink- en rookschema op na. Zijn nachtrust bestond uit hazenslaapjes en hij verloor tijdens een optreden naar eigen zeggen in een klein uur ruim een halve kilo aan lichaamsgewicht. Het wekte geen verbazing dat hij op 16 mei 1967 zijn laatste concert gaf. Als reden voor zijn afscheid gaf hij op dat hij bang was om zijn artistieke scherpte te verliezen. Ook wilde hij meer tijd vrijmaken voor "andere dingen". Daarnaast deden er geruchten de ronde dat Brel om gezondheidsredenen met optreden stopte. De titel van een Amerikaanse musical die rond dezelfde tijd een belangrijke impuls aan Brels bekendheid in de Angelsaksische wereld gaf, is in dit verband dan ook wrang: "Jacques Brel is alive and well and living in Paris".
Brel ging het vanaf 1967 rustig aan doen. In zijn geval betekende dat: Don Quichot spelen in een door hem zelf geregisseerde musical (l'Homme de la Mancha) en een filmcarrière beginnen.
Hoewel zijn verrichtingen als filmacteur welwillend werden ontvangen, behaalde hij op dat gebied niet het succes dat hem als zanger ten deel viel. De twee films die hij zelf regisseerde waren flops en Brel moest concluderen dat het najagen van deze droom in een mislukking was geëindigd. Ook de kindertheatervoorstelling "Voyage sur la Lune" leverde niet het gewenste resultaat. Brel en Rauber leverden de liedjes voor deze musical maar bliezen de voorstellingen vlak voor de geplande première in 1970 af, omdat ze het werk van regisseur Jean-Marc Landier ondermaats vonden.
Minder artistieke bezigheden genoten na 1967 Brels aandacht: hij behaalde zijn vlieg- en zeilbrevet en bevoer samen met minnares Maddly Bamy per zeiljacht "Askoy II" de Atlantische en Stille Oceaan. Uiteindelijk belandde het paar op het eiland Hiva Oa, onderdeel van de Marquesaseilanden in de Stille Oceaan.
Toen bij Brel in 1974 longkanker werd geconstateerd, vestigde hij zich definitief op Hiva Oa. Met het vliegtuigje Jojo (genoemd naar zijn kort tevoren overleden vriend) verleende hij hand-en-spandiensten aan de lokale bevolking. Hij reisde nu en dan naar Europa voor een medische behandeling en uiteindelijk voor het opnemen van een laatste LP.
De LP "Brel" verscheen eind 1977 en was de eerste volwaardige Brel-plaat in bijna tien jaar. Er werden op de dag dat de plaat uitkwam 600.000 exemplaren van verkocht en in artistiek opzicht werd Brel als een succes beschouwd. Kort na het uitkomen van de plaat keerde Brel terug naar Hiva Oa, waar hij tot de zomer van 1978 samen met Maddly verbleef.
Een snel verslechterende gezondheidstoestand dwong hem de laatste drie maanden van zijn leven in Frankrijk door te brengen. Hij stierf in een ziekenhuisbed in Bobigny (bij Parijs) aan een longembolie en werd begraven op Hiva Oa.
In de jaren na zijn dood raakte Brel allerminst in de vergetelheid. Zijn dochter France richtte in 1981 de "Fondation Jacques Brel" op, die sindsdien waakte over zijn artistieke nalatenschap. Al in 1962 had Miche Brel de muziekuitgeverij "Éditions Pouchenel" in het leven geroepen om Brels werk uit te geven. In 2006 fuseerden beide tot "Éditions Jacques Brel".
In de 21e eeuw wordt Brels werk door andere artiesten uitgevoerd. Franstalige radioluisteraars uit diverse landen riepen "Ne Me Quitte Pas" uit tot het beste lied van de twintigste eeuw.
Brels gecompliceerde verhouding met vrouwen echode nog jaren na. Zijn weduwe Miche Brel en Maddly Bamy, met wie hij vanaf 1971 tot zijn dood in 1978 samenleefde, streden jaren over de vraag waar Brels graf zich zou moeten bevinden en wie of wat er precies op de steen vermeld zou moeten staan. In 1999 won Maddly de rechtszaak, waarbij zij het recht kreeg om een afbeelding van de gezichten van Brel en haar op de grafsteen te plaatsen. Daarnaast houdt Maddly Bamy de wereld periodiek op de hoogte van hetgeen Brel haar op bovennatuurlijke wijze vanuit het hiernamaals zou doorseinen.