Een gaspenning of gasmunt is een penning waarmee men tot in de jaren 50 van de 20e eeuw het gasverbruik in vele gemeenten kon betalen. De penningen werden uitgegeven door gemeentelijke gasbedrijven en gedistribueerd via muntautomaten verspreid in de gemeente. Ze moesten in een muntmeter, in de meterkast, gedaan worden om gas te kopen. De meteropnemer leegde de muntmeters.
Vóór de 1e wereldoorlog werden er gewone munten (2½ cent stukken) gebruikt om gas te betalen. Door prijsstijging van gas werden na de 1e wereldoorlog gasmunten gemaakt die meer kostten dan 2½ cent. Later zijn de meters aangepast en werd een knip in de gaspenningen gemaakt om ze in de muntmeter te kunnen doen, ter voorkoming van het gebruik van 2½ cent stukken. In de praktijk bleek de bevolking inventief wanneer er geen gaspenningen meer in huis waren: er werd een inkeping in de munten gevijld. Vandaar dat men nog 2½ cent munten kan vinden die uitgevijld zijn om ze in de muntmeter te kunnen doen.
Gemeenten die gasmeters hadden geïnstalleerd die muntgeld accepteerden zagen zich in 1942 geconfronteerd met het probleem dat de nieuwe zinken Nederlandse munten een andere afmeting hadden dan de oude. Bij Rijks Munt zijn in opdracht van deze gemeenten zinken gaspenningen geslagen. Op de voorzijde ervan is de naam van de gemeente plus de waardeaanduiding in centen aangegeven. De afmetingen zijn gelijk aan die van de oude munten met dezelfde aangegeven waarde.